Deze post zou oorspronkelijk gaan over de karikatuur die befaamd linkse intellectueel Noam Chomsky voortdurend maakt over het neoliberalisme. Maar omdat Chomsky in dit verband niet zo sterk verschilt van andere linkse intellectuelen, heb ik dan maar besloten om het over het neoliberalisme in het algemeen te hebben; en dan dus met name over de kritiek die, voornamelijk vanuit linkse hoek, op het neoliberalisme wordt geuit. Want van één ding kan je van de linkse intellectuelen op aan: welke vraag je ze ook stelt, vroeg of laat beginnen ze te zeuren en te klagen over dat vermaledijde neoliberalisme.
Deze video van Chomsky, die nota bene gaat over Steven Pinker, is een typisch voorbeeld:
Wat is dat nu toch, dat neoliberalisme? Om die vraag te beantwoorden, moeten we eerst kijken naar de economische omslag die zich begin jaren zeventig heeft voorgedaan. Twee belangrijke zaken deden zich toen voor, een structurele en een conjuncturele. De structurele was dat de motor verantwoordelijk voor de stevige productiviteitsgroei van de jaren vijftig en zestig begon te sputteren, zowel in de V.S. als in de rest van de Westerse wereld. De conjuncturele was de zware economische (olie)crisis die leidde tot een nog nooit gezien fenomeen die volgens de heersende Keynesiaanse opvatting van die tijd niet eens mogelijk werd geacht nl. stagflatie, een combinatie van zowel inflatie als een economische recessie.
Deze twee gebeurtenissen leidde dus tot een economisch omslag met een hele reeks negatieve gevolgen. Sinds de jaren zeventig is er sprake van een algemene groeivertraging in de Westerse wereld. Maar niet alleen dat: zoals Chomsky aangeeft, begint de ongelijkheid terug sterk toe te nemen en lijken de reële inkomens van de lagere en middenklassen te stagneren. Dit, orakelt Chomsky, is nu het tijdperk van het neoliberalisme. Daarmee lijkt hij te suggereren dat het neoliberalisme verantwoordelijk is voor deze omslag. Maar dit klopt niet.
Hoewel de intellectuele wortels van het neoliberalisme zeker dateren van voor deze economische omslag - teruggaand naar 1947 en de oprichting van Mount Pelerin - waren de jaren vijftig en zestig de hoogtijdagen van het Keynesianisme, met neoliberale grondleggers zoals Hayek, Frieman en Von Mises als roependen in de woestijn. Het is pas na de crisis van de jaren zeventig dat naar hen werd geluisterd terwijl de eerste neoliberale maatregelen pas werden ingevoerd vanaf de jaren tachtig en volop uitwerking begonnen te krijgen vanaf de jaren negentig.
Chomsky's timing is dus grondig fout. Het neoliberalisme was niet de oorzaak maar een reactie op de economische problemen, ook omdat het Keynesiaans paradigma zelf hier geen antwoord op leek te hebben (om de hierboven vermelde reden).
Uit wat bestond nu de neoliberale "reactie"? Er wordt heel wat mis gespoten over wat het neoliberalisme nu precies is, maar de beste omschrijving in mijn ogen is een reeks of bundel van marktgerichte hervormingen bestaande uit elementen zoals deregulering (minder regels, vooral voor ondernemingen), liberalisering (afbouw van monopolies, vooral overheidsmonopolies) en privatisering. De precieze samenstelling van deze bundel verschilde daarbij wel van land tot land, maar dan meestal om praktische redenen in plaats van ideologische: zo lag in de V.S. vooral de nadruk op deregulering (vooral in de financiële sector, daarover later meer) en liberalisering (bvb. het opbreken van het monopolie van AT &T in 1984) en minder op privatisering aangezien er in de V.S. nauwelijks overheidsbedrijven zijn. In Groot-Brittannië daarentegen werd er veel meer gefocused op privatisering, wat niet verwodering is aangezien verschillende Labour-regeringen tussen 1945 en 1968 een groot deel van de zogenaamde "commanding heights" van de Britse economie hadden genationaliseerd.
Er bestaat geen twijfel over dat in vele Westerse landen (en na 1989 ook veel Oost-Europese landen) dergelijke neoliberale hervormingen hebben plaatsgevonden. Dit tot grote ergernis van linkse intellectuelen, die blijkbaar veel meer problemen lijken te hebben met de (vrije) markt dan met het kapitalisme. Iemand die dat goed had gezien was de neoliberale econoom Milton Friedman. Volgens Friedman waren de twee grootste vijanden van een vrije markt de (linkse) intellectuelen en de "kapitalisten" zelf (of in zijn terminologie: businessmen):
Linkse intellectuelen haten een vrije economie omdat de samenleving daardoor in de door hen ongewenste zin kunnen evolueren. En dat mag natuurlijk niet. De samenleving en economie moet gepland worden volgens hun eigen opvattingen. Deze haat voor de vrije markt gaat overigens terug tot Karl Marx. Voor al zijn schrijfsels over het kapitalisme heeft Marx nooit een geheim gemaakt van zijn werkelijke vijand: de vrije markt. Marx sprak over "the anarchy of the market" en had een grondige hekel aan de arbeidsverdeling die op een vrije markt zijn beslag vindt, veel meer nog dan de door hem verzonnen tegenstelling tussen arbeid en kapitaal, een tegenstelling die net door de vrije markt zou worden opgeven (meer hierover in een later stuk).
Kapitalisme daarentegen is veel aanvaardbaarder voor hen want dat kan gemanipuleerd en gepland worden, zodat kapitalisme doet wat het voor hen zou moeten doen nl. linkse doelstellingen realiseren, zoals de strijd tegen klimaatverandering. Linkse intellectuelen hebben in feite geen voorkeur tussen communisme en kapitalisme. Ze hebben het eerst met het communisme geprobeerd maar dat is mislukt. Dus "gebruiken" ze nu het kapitalisme. Maar hun vorm van "kapitalisme" is dus in elk geval geen vrije markt kapitalisme en is dus per definitie een vorm van "crony" kapitalisme.
Wie "crony capitalism" zegt, zegt echter ook "crony capitalists". En hier komt dus meteen de tweede groep van vijanden van de vrije markt in beeld: de ("crony") kapitalisten. De kapitalisten houden niet van de vrije markt want dat betekent dat ze moeten concurreren en rekening houden met consumenten. Op een vrije markt zijn de consumenten soeverein, niet de kapitalist of CEO. Ter zijde: het kapitalisme is intussen ook grondig van aard veranderd. De "oude" kapitalisten a là de eerste Rockefeller, of Vanderbilt, of Carnegie bestaan niet meer. We hebben nu een vorm van managerial capitalism. De CEO is de belangrijkste figuur. De managers zijn de baas, niet langer de eigenaar(s).
Een beroemde uitspraak van Milton Friedman is de volgende: “There is one and only one social responsibility of business—to use its resources and engage in activities designed to increase its profits.” Deze uitspraak is in feite een frontale aanval op het systeem van crony capitalism en werd door linkse intellectuelen totaal verkeerd voorgesteld. Friedman zegt in feite het volgende tegen de kapitalisten en zakenlui: jullie MAATSCHAPPELIJK plicht is om winst te maken want dat betekent dat jullie toegevoegde waarde leveren aan de consumenten. Maar dat betekent omgekeerd ook dat als ze verlies maken ze aan hun plicht verzaken en dat ze daarom geen bestaansrecht meer hebben. Friedman was inderdaad een groot voorstander van deregulering en liberalisering/ Maar voor ondernemingen is dat een tweesnijdend zwaard. Ja, volgens Friedman moet de overheid ondernemingen niet lastig vallen met nutteloze regels, maar Friedman zei ook dat ze zich dienen te onderwerpen aan de markttest en wanneer ze op dit test falen moeten ze niet naar de overheid kruipen om hen te redden. Dat is dus de precieze draagwijdte van die uitspraak.
Het is dan ook niet verrassend dat die (grote) ondernemingen en kapitalisten daar helemaal niet van willen weten. Die gooien het liever op een akkoordje met de zogenaamde andere "stakeholders" zodanig dat ze de (vrije) markt kunnen controleren en manipuleren in hun eigen voordeel. En wie is de grondlegger van het stakeholder capitalism (en grote tegenstander van Friedman's versie van het neoliberalisme - shareholder capitalism)? Een neo-nazi genaamd Klaus Schwab, de stichter van het WEF. Dit is wat Wikipedia zegt over het WEF:
"Het World Economic Forum (Wereld Economisch Forum of WEF) is een jaarlijkse bijeenkomst van de CEO's van de grootste bedrijven ter wereld, internationale politici (presidenten, ministers-presidenten en anderen), intellectuelen en journalisten, in totaal zo'n 2500 personen. Het WEF organiseert jaarlijks in de winter een jaarvergadering in Davos en diverse regionale conferenties op alle continenten. Omdat in Davos de invloedrijkste personen, onder wie vele staatshoofden, samenkomen, is het een invloedrijk platform.
Het WEF werd in 1971 (accentuering van mij) opgericht door Klaus M. Schwab, een Duitse hoogleraar en zakenman. Het hoofdkantoor bevindt zich in Genève, waar het geregistreerd staat als non-profitstichting. Hier werken rond de 400 mensen met ruim vijftig nationaliteiten (jaarverslag 2011-2012).
In de raad van toezicht hadden in 2020 onder anderen Al Gore, oud-vicepresident van de Verenigde Staten, Christine Lagarde, voorzitter van de Europese Centrale Bank, en Feike Sijbesma, bestuursvoorzitter van DSM en lid van de raad van commissarissen van De Nederlandsche Bank (DNB) zitting.
Partners waren in 2020 onder andere Shell, Schiphol, Rabobank, KPN, ING Groep, ABN AMRO, Heineken, Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling (EBWO), Europese Investeringsbank en Apple."
Zoals George Carlin zei: "It's a big club and you ain't in it". Ik en jij zijn niet in de grote WEF-club. Een club van CEO"s, politici, journalisten en intellectuelen. Een groepje dus met de twee grootste vijanden van de vrije economie, van de vrije markt, en van het neoliberalisme (zoals hoger gedefinieerd). En dat sinds 1971! Tien jaar voor het "tijdperk van het neoliberalisme" (in de woorden van Noam Chomsky). Het is dus duidelijk dat we beter over het tijdperk van het "stakeholder capitalism" kunnen spreken. En wat het "stakeholder capitalism" nu juist is, blijft onduidelijk maar dat het niets met marktvriendelijke hervormingen en dus neoliberalisme te maken heeft, is zeker.
Nogmaals: ik beweer niet dat er geen neoliberale hervormingen waren. Die waren er wel degelijk, ook in landen zoals Frankrijk en Duitsland. Mijn punt is dat de "tegenbeweging" zich reeds had georganiseerd en gestructureerd nog voor dat die marktgerichte hervormingen goed en wel op gang waren gekomen. De bedoeling was duidelijk: de markt onderwerpen aan de wensen van de grote corporaties en the powers that be, in plaats van andersom. Het neoliberalisme werd dus als het waren op zijn kop gezet, geperverteerd in precies het omgekeerde van wat het "officiële" doel was (bij dit alles blijft de vraag hangen of het "neoliberalisme" niet gewoon een Trojaans paard was, en dat alles dus opgezet spel was, een vraag waar ik me hier niet ga over uitspreken).
Neem bijvoorbeeld het aspect deregulering. Mensen die vertellen dat in de jaren tachtig en negentig de economie werd gedereguleerd, weten niet waarover ze praten. Ja er was "deregulering" in bepaalde sectoren, met name in de financiële sector (bvb. opheffen van de Glass-Steagal Act - onder Bill Clinton nota bene), maar er waren ook nieuwe regels. Denk aan het versterken van de Community Reinvestment Act die banken verbiedt om te discrimineren bij het aanbieden van leningen, een wetgeving die wordt gesteund door de American Bankers Association, en die nog altijd van kracht is. Volgens echte voorstanders van een vrije markteconomie, droeg die regelgeving overigens bij tot de financiële crisis van 2007-2008.
In de meeste sectoren van de economie nam de regelgeving echter toe. En de "deregulering" waarvan sprak, bleek achteraf meestal een vorm van "zelfregulering" te gaan. Nu zijn neoliberalen en conservatieven meestal wel voorstander van zelfregulering. Zelfregulering echter is de droom van stakeholder kapitalisten en de dood van kleine ondernemingen want het zijn meestal de grootste bedrijven en belangrijkste "stakeholders" die de regels schrijven. Zelfregulering veranderde in se niets aan de situatie: of het nu via wetgeving is die tot stand komt door gelobby van diezelfde stakeholders of via door hen gecontroleerde zelfregulering, de situatie blijft dezelfde. Alleen de terminologie verandert: socialisme wordt neoliberalisme. Maar van een echte vrije markt is helemaal geen sprake.
De opkomst van het neoliberalisme werd echter voorafgegaan door nog een andere significante gebeurtenis. 1971 was immers nog omwille van een andere reden van groot belang. 1971 was het jaar dat Nixon de goudstandaard losliet (en verklaarde dat hij ook een Keynesiaan was) wat het tijdperk van fiat geld inluidde. Dat zowel de oprichting van het WEF als de "closing of the gold window", zoals het officieel werd genoemd, in hetzelfde jaar plaatsvond, is heel suggestief, te meer daar Klaus Schwab en Richard Nixon een wederzijdse kennis bleken te hebben die in beide carrières een cruciale rol heeft gespeeld en die de feitelijke bedenker is van initiatieven zoals het Young Global Leaders-forum van het WEF, Henry Kissinger. In 1971 voerde Nixon overigens ook prijs- en looncontroles in, negen jaar na de publicatie van Friedman's Capitalism and Freedom (over "neoliberalisme" gesproken!).
Maar terug naar het einde van de goudstandaard. Neoliberalen hebben zich altijd weinig ingelaten met de kwestie rond de goudstandaard en ik vraag me af waarom. Het neoliberalisme was altijd een theorie over de vrije markt zonder een duidelijk oordeel uit te spreken over het belangrijkste aspect ervan: het geldsysteem zelf. Ja, monetaristen zoals Friedman, hadden wel een voorkeur voor monetaire maatregelen ipv. fiscale maar dat was een totale randdiscussie. Friedman heeft nooit de rol van de FED, de Amerikaanse centrale bank in twijfel getrokken. Naar zijn idee was de centrale bank wel de hoofdverantwoordelijke van de Grote Depressie (zie zijn boek met Anna Schwartz), maar dat was in zijn ogen geen reden om de centrale bank - dat schepsel van Jekyll Island - af te schaffen, zoals bvb. de aanhangers van vrije marktproponent Ron Paul willen. Voor Friedman was het voldoende dat de FED een vaste regel zou volgen - bvb. de geldhoeveelheid met 2 à 3% per jaar zou laten stijgen - en dan zouden de problemen van de "business cycle" grotendeels van de baan zijn. Daarmee zou de rol van de FED effectief grotendeels uitgespeeld zijn, maar zover is het nooit gekomen. Integendeel, in de plaats hiervan is de impact van de FED, en bijgevolg van de banken die de eigenaar zijn van de FED, op de economie alleen maar groter geworden.
De oorzaak hiervan brengt ons dus terug tot 1971 met het einde van de goudstandaard, en de introductie van het fiat geldsysteem. Het is moeilijk te onderschatten wat de gevolgen van deze beslissing zijn geweest. De gevolgen waren monumentaal, en worden vaak ten onrechte toegewezen aan het "neoliberalisme".
Noam Chomksy is correct wanneer bij zegt dat in de jaren zeventig er een belangrijk keerpunt heeft plaatsgevonden. Hij is echter totaal fout wanneer hij dit keerpunt omschrijft als het "tijdperk van het neoliberalism". Met neoliberalisme heeft dit niets van doen. Wel met het tijdperk van goedkoop geld, dat aanbrak in 1971.
Het beste boek wat dat betreft is in mijn ogen Edward Chancellor's The Price of Time: The Real Story of Interest. Dit boek bespreek ik hier. Enkele cruciale punten:
- lage/negatieve rentevoeten zijn goed voor de banken en de rijken, niet voor de armen
- hoge rentevoeten gaan speculatie tegen, ze verhinderen dat investeerders te hoge risico's te nemen
- de hoogte van de rente is NIET gecorreleerd met economische groei
- rentevoeten bepalen de productiviteit van het kapitaal
- rente kan nooit negatief zijn
- inflatie wordt tegengegaan door hoge groei van de productiviteit, niet door hoge rentevoeten
- goedkoop geld ligt aan de basis van de almaar stijgende beurskoersen, asset inflation en van financiële bubbels. Zonder voortdurende verhoging van de geldhoeveelheid zou beleggen in aandelen en andere financiële assets veel minder rendement op leveren. Goedkoop geld komt dus vooral de banken en de rijken ten goede.
- Alan Greenspan was geen neoliberaal, geen aanhanger van de vrije markt, maar een manipulator om zijn vriendjes in Wall Street zoveel als mogelijk te laten verdienen. Hij had geen enkel probleem om te interveniëren in de financiële markten.
- Er is een directe link tussen negatieve reële rentevoeten en de huizenbubbel.
- Financiële onevenwichten ontstaan net in periodes van lage inflatie en lage rentevoeten, de financiële crisis die erop volgt, "dwingt" centrale banken ertoe de rentevoeten nog verder ter verlagen, in een perfecte vicieuze cirkel.
- Lage/negatieve rentevoeten creëren zombiebedrijven, bedrijven die in sé insolvabel zijn maar net het hoofd boven water kunnen houden door de negatieve rente. Maar dergelijke bedrijven halen wel de productiviteit van de economie naar omlaag. De BIS heeft bvb. berekend dat 1 procentpunt toename van zombiebedrijven tot 1 procentpunt minder investeringen door gezonde bedrijven leidt, wat de arbeidsproductiviteit met 0,3 procentpunt minder doet stijgen.
- ultra-lage rentevoeten leidt tot "malinvestment". Er wordt te veel geïnvesteerd in projecten die pas op zeer lange termijn iets opleveren.
- Te lage rentevoeten leiden tot kapitaaldestructie, en een ineenzakkende productiviteit.
"Economies on both sides of the Atlantic experienced a collapse in productivity growth in the post-crisis decade. Annual productivity growth in the United States, at 0.5 per cent, was a quarter of its level two decades earlier. The output per hour of British workers hardly budged – the most dismal productivity performance since the Industrial Revolution. The Eurozone’s GDP per capita actually declined in the 10 years after 2008. The collapse in productivity was not foreseen by the central bankers – it wasn’t comprehended by their models. To policymakers, productivity was a ‘conundrum’ and a ‘puzzle’, then it became a ‘drag’ and, later, a ‘challenge’. Heads were scratched. Academic papers written. Civil servants consulted."
Zelfs Paul Krugman kan je vertellen dat productiviteit de basis is van alles: duurzame economische groei, stijgende reële inkomens...productiviteitsgroei is een sine-qua-non voor de ontwikkeling van een welvarende middenklasse. - Goedkoop geld en lage rentevoeten leiden dus niet tot investeringen die de productiviteit van de reële economie verbeteren maar wel tot speculatie, financiële zeepbellen, asset inflatie, het inkomen van aandelen enz....Dit alles leidt tot een groeiende financiëlisering van de economie. Zelfs grote industriële ondernemingen realiseren een veelvoud van hun omzet uit het aanbieden van financiële diensten in vergelijking met hun werkelijke activiteit. GM bvb. of John Deere, intussen meer een bank die geld leent aan boeren voor de aankoop van oa. kunstmest, dan een producent van tractors. Dit leidt dan weer tot een verschraling van de arbeidsmarkt, met een overdaad aan weinig productieve en dus weinig betalende jobs en stagnerende lonen voor zowat 90% van de werknemers.
Danielle Martino Booth:
"Compared to the immediate post–World War II period, some American corporations now earn about five times more revenue from purely financial activities such as trading, hedging, tax optimization, and selling financial services, as compared to their core businesses. As a result, the labor market has atrophied. Though lots of so-called eat, drink, and get sick jobs—for waiters, bartenders, and health care workers—have been created, Fed policy effectively pulled the plug on long-term investment and compromised high-paying job growth. By mid-2015, only 62.6 percent of adult workers were employed or actively looking for a job, the lowest in nearly four decades. The so-called shadow unemployment rate is estimated to be as high as 23 percent. Many of these people will never come back into the workforce. Paychecks reflect the stagnation. Unless you are among the top 10 percent of earners, your income has barely grown or declined since 2006. Ultralow interest rates encouraged what economists refer to as “malinvestment.”"
Volgens Booth is de FED hier volledig debet aan. Vandaar de titel van haar boek: Fed Up. - Waar goedkoop geld wel toe leidt is "asset inflation": de waarde van financiële titels neemt wel voortdurend toe. Gecombineerd met de stagnerende productiviteit en lonen is dit de voornaamste oorzaak van de sterk gestegen inkomens- en welvaartsongelijkheid. Weliswaar creëert "asset inflation" welvaart, maar het is papieren welvaart, die niets bijdraagt aan de reële economie.
- De financielisering versnelde nog na de financiële crisis. Belangrijkste reden is alweer de FED, met haar diverse rondes van quantatative easing.
- Deze papieren welvaart is dus niet het gevolg van een "vrije markt", maar van het fiat geldsysteem ontstaan in 1971 en door het beleid van centrale banken, met name van de FED.
- Grote fortuinen worden opgebouwd tijdens perioden van abnormaal LAGE rentevoeten niet HOGE. Investeringsbanken edm. zijn grote schuldeNAARS.
- Dit alles (hoge huizenprijzen, hoge schulden voor studenten en lage inkomensgroei) leidt tot lagere geboortecijfers (ahum) en hogere sterfecijfers onder de arbeidersklasse (oa. wegens pijnstillers).
- Fiat geld, fiat regulering:
"The upshot of the global financial crisis was indeed a great deal more regulation. The rules of the 2010 Dodd–Frank Act ran to tens of thousands of pages. As the Bank of England chief economist Andrew Haldane commented: ‘Dodd–Frank makes Glass–Steagall [the landmark Depression-era regulatory Act, totalling just 37 pages] look like throat-clearing,’ while Europe’s planned new regulations were reckoned to be twice as long as Dodd–Frank’s.55 International banking rules, set by the Basel Committee, also increased exponentially, from Basel I (1988) at 30 pages to Basel III (2011) at 616 pages. ‘[C]entral banks are printing rules almost as fast as they’re printing money,’ quipped James Grant. More regulations meant more regulators. Once upon a time, the City of London had been ruled by a raised eyebrow from the Governor of the Bank of England.fn9 Even in the late 1970s, the Old Lady of Threadneedle Street employed fewer than eighty regulators – one for every 11,000 City workers. After the 2008 crisis, the ratio of UK financial regulators to finance employees fell to 1:300. A similar proliferation of regulatory box-tickers occurred in the United States. Large US banks hired thousands of compliance officers at a cost of tens of billions of dollars to keep up with the growing thicket of financial red tape."
Hoezo neoliberalisme? - China is in hetzelfde bedje ziek.
Een ander boek dat de situatie sinds 1971 op een voortreffelijke manier beschrijft, is van Edin Mujagic, is geschreven in het Nederlands, en heeft de veelzeggende titel Keerpunt 1971. Naast een omschrijving van de gevolgen van het loslaten van de goudstandaard in 1971 (die grotendeels overeenstemmen met die van Edward Chancellor), bevat dit boek ook een historische omschrijving van wat er precies toe heeft plaatsgevonden, en dan met name de rol die werd gespeeld door Paul Volcker, die later voorzitter van de FED werd en via scherpe renteverhogingen de inflatie te lijf ging.
Paul Volcker is een interessante figuur. Een Democraat, maar ook een vertrouweling van David Rockefeller, die waarschijnlijk een zeer belangrijke rol heeft gespeeld in zijn benoeming. De Dow reageerde alvast uitgelaten op de benomen van Volcker door Jimmy Carter. Zijn herbenoeming door Reagan, een Republikein, was dan ook voor velen een verrassing. Maar financiële belangen overtreffen politieke overwegingen.
Volcker was dus diegene die voorstelde om de inwisselbaarheid van de dollar voor goud op te schorten, een idee waar intussen iedereen in Washington voor te vinden was. Maar er was wel een crisis voor nodig. Die crisis diende zich aan in mei 1971, nota bene zes weken nadat diezelfde Volcker een crisis voorspelt had! (In de financiële wereld is het voorspellen van crisissen blijkbaar een makkie - of toch niet?). In mei ontvouwt zich met name voor de Duitse Bundesbank een nachtmerrie: moet ze de Duitse inflatie beteugelen of de stabiliteit van de mark tegenover de dollar garanderen? Het laatste doen, zou het eerste verder de hoogte injagen. Op 5 mei beslist de Bundesbank om de wisselkoers los te laten en te laten zweven. Duitsland verlaat daarmee in feite als eerste groot land het systeem van Bretton Woods (gebaseerd op vaste maar flexibele wisselkoersen). Nederland volgt, alsook Oostenrijk en Zwitserland. Het systeem van Bretton Woods eindigt dus in de feiten in mei 1971. En daarmee beginnen verschillende landen dollars voor goud te verruilen (in de tweede week al voor meer dan 400 miljoen dollar) aan het goudloket in Washington, waardoor de V.S. enkele maanden later "gedwongen" worden het goudloket te sluiten. Het geldstelsel verandert daarmee fundamenteel: elke koppeling van munten aan goud is nu definitief verleden tijd. Het tijdperk van fiat geld is aangebroken.
In het tweede deel van zijn boek gaat Mujagic dieper in op de gevolgen die beslissing. Mujagic legt dan ook een duidelijke link tussen die gevolgen (grotendeels dezelfde als deze die hierboven werden vermeld: inflatie, zombiebedrijven....) en het verdwijnen van de goudstandaard en het ontstaan van een nieuw geldstelsel. Ze hebben dus niets met het "neoliberalisme" te maken. Dat stond op dat moment beleidsmatig nog nergens. Nogmaals: neoliberalisme - ofschoon het als intellectueel project dus reeds bestond - is in feite (deels) een reactie op de gevolgen van de beslissing uit 1971 die vanaf eind jaren zeventig zichtbaar werden. Het kan dus onmogelijk een oorzaak zijn zoals Chomsky en anderen ons willen doen geloven.
Sterker nog, Nixon claimde de inflatie verslagen te hebben door middel van een door en door on(neo)liberale maatregel: namelijk het bevriezen van prijzen en lonen. Het kwam hem op scherpe kritiek van Milton Friedman te staan. Terecht, want de maatregel loste niets op. Na het loslaten ervan in 1973 schoot de inflatie opnieuw de hoogte in, ondanks het feit dat de economie stagneerde, iets wat volgens de Keynesiaanse opvatting niet kon. Ook dat gaf aanleiding tot de neoliberale reactie. Neoliberalen wijzen het Keynesiaanse paradigma (grotendeels) af, en nadat het Keynesianisme geen antwoord kon formuleren op de gebeurtenissen van de jaren zeventig, grepen ze hun kans.
Maar het neoliberalisme bleek een doodgeboren kind. De belangrijkste reden hiervoor, hierboven reeds vermeld, is dat de neoliberalen de wijziging in 1971 van het monetaire systeem grotendeels negeerden. Ze dachten dat de invoering van hun pakket aan marktvriendelijke maatregelen voldoende zou zijn om de economie met zijn stagnerende productiviteitsgroei opnieuw te kunnen herlanceren. En helemaal ongelijk hadden ze niet. Maar zonder een fundamentele wijziging aan het monetair systeem was het dweilen met de kraan open. In dezelfde context maakten de neoliberalen nog een andere denkfout nll. dat een matige inflatie essentieel is voor een goed werkend economisch systeem (vandaar Friedman's monetaire regel - een verhoging van 2% paar jaar van de geldhoeveelheid was voldoende om jaarlijks een inflatie van 2% tot stand te brengen), terwijl een goed werkend kapitalistisch vrije markt systeem net leidt tot DEFLATIE. Dus geen inflatie, niet eens stabiele prijzen, maar dalende prijzen. Dalende prijzen leiden tot een verhoging van het reële inkomen en dus meer welvaart.
Dat is althans volgens aanhangers van bijvoorbeeld de Oostenrijkse school de essentie van het kapitalistisch systeem. Men kan dus argumenteren dat de neoliberalen bepaalde fundamentele aspecten van een vrije markteconomie niet echt hebben begrepen. Nu zullen neoliberalen, net zoals hun Keynesiaanse tegenhangers trouwens, stellen dat na de jaren zeventig er geen periode van grote inflatie meer is geweest. Dat is juist, maar toont nu net aan, dat ze het punt volledig missen. Globalisering en technologische verandering zouden net in deze periode geleid moeten hebben tot DALENDE prijzen. De toename van de productiviteit die hiervan het gevolg is, leidt tot dalende productiekosten, wanneer ondernemingen én hogere lonen kunnen betalen én meer winst maken. Dit was het resultaat van de vorige globalisering. Tijdens de periode tussen 1880 en 1914 was er inderdaad regelmatig sprake van dalende prijzen én stijgende welvaart.
De reden waarom de prijzen niet dalen is net omdat centrale banken (= complex van centrale banken en private banken) onbeperkt nieuw geld konden bijdrukken. En dus kregen we inflatie waar we in feite deflatie hadden moeten zien. Ergo, de geldhoeveelheid begon zelfs sterker te groeien dan de economie, iets wat zich voor 1971 nooit had voorgedaan. Er werd bewust inflatie gecreëerd. Waarom? Omdat gedurende die periode een groeimodel tot stand kwam waarbij groei gebaseerd werd op almaar hogere schulden. Zoals betoogd, is dit niet hetzelfde als het neoliberale groeimodel, maar het is wel dit groeimodel dat ons alle economische problemen van de laatste decennia hebben opgeleverd; problemen die dan in de schoenen werden geschoven van het neoliberale groeimodel.
Zowel overheden als de private sector (zowel particulieren als bedrijven) begonnen vanaf 1971 boven hun stand te leven. Dit vereiste echter, zoals Mujagic aantoont, een aanhoudende inflatie (of in elk geval het vermijden van deflatie):
1. Met inflatie in het vooruitzicht weet de bevolking dat alles in de toekomst duurder zal worden. Men moet dus nu consumeren, want daarmee wachten kost geld. Door het geld nu te laten rollen, groeit de economie. Dat effect zal nog groter zijn, als je ook geld gaat lenen. Inflatie maakt lenen dus aantrekkelijker. Maar hierdoor ontstaat een vicieuze cirkel: om dit aan de gang te houden moet men blijven lenen. Afbetalen van schuld is uit den boze. Je kon weliswaar een oude lening afbetalen, maar dan wel door het aangaan van een nieuwe.
2. Inflatie verminderd bovendien de koopkracht van het geld: wie veel geld leent, lost die schulden dus af met geld dat minder kan kopen dan het geld dat die persoon geleend heeft. Deflatie is het omgekeerde effect. Inflatie moedigt dus het aangaan van schulden aan.
Het gevolg van deze inflatie is dat de Amerikaanse dollar sinds 1971 ongeveer 85 procent van zijn koopkracht heeft verloren. Zelfs een waardevast munt als de Duitse mark verloor de helft van zijn waarde.
Maar hoe moest dit verkocht worden? Gewone mensen houden net van dalende prijzen. Hoe de grote massa er dus van overtuigen dat deflatie een slechte zaak is? En hier vonden net de Keynesianen (en niet de neoliberalen) hun tweede adem (al zou Keynes, zelfs al noemde die de goudstandaard ooit een "barbaars relikwie" en was hij geen grote liefhebber van deflatie, zijn wenkbrauwen hebben gefronst).
Decennialang hebben centrale banken, overheden, politici, media, en dus (Keynesiaanse) economen de bevolking wijs gemaakt dat deflatie slecht is voor economische voorspoed. De neoliberalen gaven meestal niet thuis in deze discussie. Een belangrijk middel hiertoe was het deflatiespook te koppelen aan de Grote Depressie van de jaren 30. Een Grote Depressie die leidde tot een nieuwe grote wereldoorlog. Zie je wel hoe slecht deflatie is! En dus moest deflatie worden uitgeroeid, ook al had de wereld daarvoor reeds periodes gekend waarbij economische welvaart en deflatie wel hand in hand gingen.
Tegelijk mocht de inflatie zelf niet te hoog oplopen want leidde dan weer tot te veel onzekerheid onder bedrijven en huishoudens. Inflatie moest dus onder controle worden gehouden, liefst zelfs dalen, zonder om te slaan in deflatie. Een moeilijke balanceeract maar één die centrale banken in al die jaren vrij goed onder de knie hebben gekregen, zelfs zonder Friedman's monetaire regel. Maar dit alles kwam dus tegen een bijzonder hoge prijs. Geen nood echter, men had immers het "neoliberalisme" dat als zondebok kon dienen.
Inflatie dook overigens overal op. Herinner u één van de onderdelen van het neoliberalisme: deregulering? Neem de Amerikaanse Staatscourant, het Amerikaanse Staatsblad, waar dus nieuwe wetten in worden gepubliceerd:
* 1940-1960: jaarlijks zo'n 10.000 pagina's aan nieuwe wetten
* 1960-1970: 20.000 pagina's per jaar
* begin jaren tachtig: 80.000 pagina's per jaar
* vanaf 2010: 100.000 pagina's per jaar
Nieuwe wetten zijn niet enkel veel woorden, maar ook veel daden. Veel daden, vergt veel geld. De ene inflatie leidt dus tot de andere. En dat ging dan ook nog eens gepaard met gigantische hoeveelheden regels als gevolg van de "zelfregulering". Neoliberalisme? Vrije markteconomie? Mij lijkt het eerder Keynesianisme op steroïden.
Hiermee zijn we beland bij een "stakeholder" waar we nog niet veel woorden aan hebben gewijd: de overheid. Goedkoop geld leidt immers niet enkel tot zombiebedrijven, maar ook tot zombieoverheden. Herinner u dat Keynes in zijn magnus opus beweerde dat de overheid een contra-cyclisch beleid moest voeren. Tijdens een recessie diende dus er een overheidstekort te zijn om op die manier geld in de economie te pompen. Aangezien de vraag vanuit de privé-sector achterbleef, moest de overheid tussenkomen. Na de Tweede Wereld Oorlog hebben overheden grosso modo dat voorschrift gevolgd. Maar dat betekende ook dat het overheidstekort werd gecompenseerd door een overschot in de jaren van economische voorspoed. Na 1971 kwam hier een einde aan: overheden hebben nu, een enkele uitzondering niet te na gesproken, nu continu begrotingen die (soms diep) in het rood lopen. Wat ook niet onlogisch is, als het geld aan de bomen groeit.
In het begin moest er nog af en toe (flink) bespaard worden omdat er een link was tussen rentevoeten en tekorten. Hoe hoger de tekorten, hoe hoger de rentevoeten en dus de rentebetalingen en dus hogere tekorten.... Op die manier dreigde een rentesneeuwbal te ontstaan. Dat was bvb. de aanleiding tot het fameuze Sint-Annaplan, een groot besparingsplan uit 1985 met als motor toenmalig minister van begroting Guy Verhofstadt die toen nog baby Thatcher werd genoemd. Verhofstadt was inderdaad die jaar sterk onder de invloed van het neoliberalisme gekomen. En de besparingen waren zeker niet van de poes.
Verhofstadt haalde er in 1987 een grote verkiezingsoverwinning mee, maar de teerling was reeds geworpen: da joenk (in de onsterfelijke woorden van vakbondsman Jef Houthuys) moest weg en Wilfried Martens kwam aan het hoofd te staan van een regering van christendemocraten, socialisten en de VU die het geld opnieuw over de boeg smeet ("le retour du coeur"). Dat was zo erg dat Dehaene in de daaropvolgende regeringen de socialisten tot nieuwe besparingen moest dwingen, tot nota bene Guy Verhofstadt, als premier van de paarse kabinetten, de begrotingsdiscipline helemaal losliet en alle eerdere (neoliberale) verwezenlijkingen overboord gooide.
Intussen moest men echter van de rentesneeuwbal niet veel meer aantrekken, aangezien met zero of zelf negatieve rentevoeten, het financieren van zelfs gigantische overheidstekorten en -schulden geen enkel probleem meer is.
Bij dit alles komt dat ook bedrijven en gezinnen mee zijn gevolgd, en zich alsmaar dieper en dieper in de schulden hebben gestoken. De totale schuld van verschillende landen liepen daardoor op tot 200% en meer. Veel meer. Japan bvb. stond eind 2020 op 408,9%, Frankrijk op 363,40% en Canada op 342,7%. Opmerkelijk is bvb. Nederland dat ondanks een relatief lage overheidsschuld een totale schuld heeft van 325,1%.
Neoliberalisme? Het is een feit dat sommige aanhangers van het neoliberalisme, met name de fameuze "supply-siders", zich niet al te veel van overheidstekorten aantrekken. De reden daarvoor is dat zij ook voorstanders zijn van lage rentevoeten en een expansief monetair beleid. Het zijn die supply-siders die ook de bedenkers zijn van de fameuze "Laffer-curve", die als een symbool van het neoliberalisme wordt gezien, maar dat helemaal niet is. De Laffer-curve suggereert immers dat er een optimaal belastingtarief is waar de overheid zijn inkomsten kan maximaliseren. Maar dat is een doel waarvan echte vrije markt economen van huiveren.
Reagan was natuurlijk ook zo'n gevierd symbool van de neoliberalen. Maar wat vergeten wordt is dat ook Keynesianen zijn beleid best wel konden smaken. Het beleid van Reagan ging immers gepaard met een expansief fiscaal beleid met hoge overheidstekorten (goedgekeurd door de supply siders - die in deze dus weinig verschilden van de Keynesianen, ze wilden de economie gewoon stimuleren aan de aanbodzijde en de Keynesianen langs de vraagzijde, maar ook dat verschil is kleiner dan het lijkt, want het doel was uiteindelijk bedrijven te stimuleren meer te investeren, en investeringen behoren volgens de Keynesiaanse formule Y = C + I tot de vraagzijde) alsook lage marginale belastingtarieven (waar Keynesianen op se niet tegen zijn). Neoliberalisme?
Bij dit alles bleken de reële lonen van de gewone werknemer te stagneren. Een reden hiervoor was een expanderende overheid, niet een krimpende. Ja, er zijn periode geweest dat het overheidsbeslag inkromp (zie hiervoor het werk van Vito Tanzi) maar de trend op lange termijn blijft er een van een uitdijende overheid. Een overheid die vooral de consumptieve uitgaven verhoogt, en minder investeert, dat is juist, maar een grotere overheid desalniettemin. Anno 2023 moet Open VLD voor de zoveelste keer beloven dat ze het overheidsbeslag eindelijk zullen verlagen (tot onder de vijftig procent!). Maar zo lang het fiat geldsysteem blijft bestaan, is dat een ijdele belofte. Met een hoog overheidsbeslag, blijft ook de belastingdruk niet alleen navenant hoog maar blijft ze zelfs stijgen, vooral op arbeid. Neoliberalisme?
Dalende productiviteit, stagnerende reële lonen, toenemende ongelijkheid en een reële economie die versmacht wordt door de overheid en door de financiëlisering. Ik heb altijd een beetje medelijden met de verdedigers van een nulgroeieconomie. Medelijden want ondanks al hun geblaat, is hun voorstel eigenlijk reeds gerealiseerd: de reële economie groeit eigenlijk al lang niet meer. Al de groei zit in de financiële sector, waardoor zelfs grote ondernemingen zich genoodzaakt zien om zich te gaan specialiseren in het verlenen van financiële diensten. Al het geld dat wordt gecreëerd door de centrale banken blijft uiteindelijk zitten in de financiële sector (en bij de overheid) waar het leidt tot asset inflation en zo tot ongeremde groei van de financiële economie. De markt van de afgeleide producten bvb. (opties, futures, swaps...) wordt momenteel geschat op ongeveer 10 keer de omvang van het wereld binnenlands product.
Voor zij die nog altijd niet overtuigt zijn dat dit alles het gevolg is van "neoliberalisme" is hier het mooiste voorbeeld van allemaal: uber Keynesiaan Paul Krugman. In 1999 publiceerde Krugman een zeer merkwaardige paper met de titel Thinking about the Liquidity Trap. In die paper pleitten Krugman ervoor dat centrale banken precies hetzelfde zouden doen als overheden: een geloofwaardig expansief beleid voeren tijdens recessies maar ook ver voorbije zo'n recessie, om op die manier de inflatie aan te wakkeren. Ja zei Krugman, eigenlijk is dat allemaal onverantwoord, maar who the fuck cares? We moeten alles doen om de economie terug op gang te krijgen. Blijkbaar is daarvoor er maar één recept: inflatie, inflatie, inflatie.
Alleen gebeurde dat niet, ook wanneer de centrale bank van Japan Krugman's suggestie overnam. De economie hersteld niet. Maar de financiële sector en de banken vaarden en varen er wel bij.
Natuurlijk heeft het neoliberalisme bij dit alles ook boter op zijn hoofd. De bedoeling van dit artikel was niet om het neoliberalisme vrij te pleiten. Maar de problemen die ontstaan zijn na 1971 en zich alleen maar lijken te versnellen, zijn niet de schuld van het neoliberalisme. Echte markthervormingen zijn er nooit geweest, of waren slechts tijdelijk, en werden hoe dan ook overweldigd door een systeem van goedkoop geld. We leven niet in een tijdperk van neoliberalisme, maar in een tijdperk van "stakeholder capitalism", zoals gewenst door het WEF reeds in 1971, en ondersteund door de meeste linkse intellectuelen en Keynesiaanse economen, die tot op vandaan hun eigen falen niet willen erkennen en blijven afwentelen op de luchtspiegeling die het neoliberalisme is gebleken.
Het punt is dus niet dat er geen kritiek mogelijk is op het neoliberalisme. Eén van de beste papers hieromtrent is deze van Frank Van Dun vanuit libertair perspectief. Daarin beschrijft Van Dun de weg die econoom Paul De Grauwe heeft afgelegd van één van de eerste neoliberalen in België (en mentor van Guy Verhofstadt) tot een volbloed Keynesiaan die nu een belasting bepleit op grote vermogens, een belasting die weliswaar mooi klinkt, maar die de oorzaak van de huidige welvaartsongelijkheid natuurlijk volkomen ongemoeid laat. Van Dun toont aan dat de overstap van neoliberaal naar Keynesiaan veel minder groot is dan gedacht, aangezien neoliberalisme en Keynesianisme eigenlijk twee kanten zijn van dezelfde medaille.
En dat dan ook het belangrijkste verwijt dat het neoliberalisme kan worden gemaakt. They were all Keynesians after all.